Isra?lische onderscheiding in Valthe uitgereikt aan Aaltjo Oldenburger
Silvia Berladski Baruch van de Israëlische ambassade heeft de onderscheiding en oorkonde uitgereikt.
Tijdens de ceremonie die ondermeer werd bijgewoond door burgemeester Marco Out en.......
 wethouder Wil Luchjenbroers van de gemeente Borger-Odoorn..........,
burgemeester Jan Broertjes van de gemeente Midden Drenthe en .................
directeur Dirk Mulder van Herinneringscentrum Kamp Westerbork werden er twee gedichten voorgedragen door .........
Ann Schepers uit groep 7Â ...............
............................ en Niels Kort uit groep 8 van Obs. de Linderakkers in Valthe.
De in Beilen wonende Oldenburger kreeg deze hoge onderscheiding voor het redden met gevaar voor eigen leven en vaak ook dat van hun huisgenoten van Joodse burgers in de tweede wereldoorlog. De staat Israel wil met deze onderscheiding niet Joodse mannen en vrouwen eren die Joden hebben gered. Zij worden namens het hele Joodse volk geëerd met deze hoge Israëlische onderscheiding. Naast de oorkonde zal de naam van Aaltjo Oldenburger worden bijgeschreven op de âEremuurâin de âTuin der Rechtvaardigenâ van Yad-Vashem in Jeruzalem.
(Foto's Martin Zaagman)
Het verhaal van de de heer Aaltjo Oldenburger
"Verzet begint niet met grote woorden, maar met kleine daden.â
âAls je één keer zoân kleine daad had gedaan, dan bleef je daarmee doorgaan.â
âHet is niet iets waarvoor je kiest, je wordt er voor uitgekozen.â
âVerzet bestond voor 10% uit lef en 90% uit geluk.â
Dit zijn uitspraken van enkele van de 16 stille helden uit de omgeving van Valthe in Drenthe. Zij hebben, vaak samen met hun familie, het leven van vele Joden en vluchtelingen gered. Sommige van hen verzeilden, zo te zeggen, per ongeluk in het verzet; het onrecht kwam op hun pad en ze lieten het niet gebeuren. Anderen maakten al ver van te voren hele bewuste keuzes, zoals Aaltjo Oldenburger.
Hoe komt iemand ertoe om in oorlogstijd, met gevaar voor eigen leven, het leven te redden van op zijn minst zestien Joodse medeburgers? En niet voor een paar weken, maar voor ruim drie jaar. Die vraag zou heel Nederland zich moeten stellen, vooral die Nederlanders die in de Tweede Wereldoorlog niet thuis gaven als er op hun deur werd geklopt.
Aaltjo Oldenburger werd geboren in 1920 in de gemeente Emmen. Hij was nummer zeven in de rij van de tien zonen van het binnenschippers-echtpaar Jacob en Jantje Oldenburger-Busscher. Toen hij negen jaar oud was vestigde het gezin zich op de wal in een arbeidershuisje in Emmercompascuum, waar Jacob werk vond als veenarbeider. Het huisje was klein en gehorig. Vanuit de bedstee luisterde Aaltjo naar de gesprekken van zijn ouders met buren. Die gingen nog vaak over de Eerste Wereldoorlog en de Duitsers en over hen werd niet veel goeds gezegd. Toen hij op de ULO zat kreeg hij een leraar die erg pro-Duits was. En dus ging Aaltjo tegen hem in. Daar kwamen zoveel problemen van dat hij uiteindelijk op dertienjarige leeftijd de school verliet en ging werken. Hij kreeg een baantje in de textielwinkel van het Joodse echtpaar Maurits en Rosa Jakobs in Emmen. Een broer van Maurits had een zaak in Deventer, waar Aaltjo ook regelmatig kwam. Door de familie Jakobs leerde Aaltjo een groot gedeelte van de Joodse gemeenschap in Emmen en omgeving kennen.
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen en op 15 mei 1940 capituleerde het Nederlandse leger. De Duitse bezetting zou vijf jaar duren, tot 4 mei 1945 toen de Duitse troepen in Nederland zich overgaven. Vijf verschrikkelijke jaren waarin wereldwijd werd gevochten, de Tweede Wereldoorlog. Hitler had zich als doel gesteld om alle Joden in Europa te vernietigen. Daarom werden hun steeds meer rechten ontnomen. Ze verloren hun banen, hun winkels werden gesloten, ze moesten in een getto gaan wonen, hun bezittingen werden afgenomen en ze moesten een ster gaan dragen. De Joodse kinderen mochten niet meer naar een gewone school en omdat parken verboden waren voor Joden, konden ze er niet meer met hun niet-joodse vriendjes spelen. Uiteindelijk kregen alle Joden, ook de kinderen, een oproep voor kamp Westerbork. Vandaaruit werden ze op transport gesteld naar concentratiekampen in Duitsland en Polen, zogenaamd om er te werken. In werkelijkheid werden ze er vermoord. Joden die geen gehoor wilden geven aan de oproep probeerden onder te duiken. Dat was moeilijk, want er waren niet zoveel Nederlanders die hun Joodse landgenoten wilden helpen. Ze liepen namelijk zelf gevaar om opgepakt te worden, want Joden helpen was strikt verboden.
Aaltjo Oldenburger, toen twintig jaar oud, had in de beginjaren van de oorlog twee broers die in Amsterdam woonden. Hij kwam er regelmatig en zag met eigen ogen hoe Joden samen met hun kinderen werden opgepakt bij razziaâs. Hij was zeer onder de indruk van de gruwelijkheden die hij daar zag. Het versterkte zijn al ingewortelde afkeer van de Duitsers en het overtuigde hem ervan dat hij op de een of andere manier zijn Joodse landgenoten moest helpen. Zijn Joodse werkgever Maurits Jakobs deed nogal luchtig over de oproep die hij in 1941 kreeg voor het werkkamp Vledder. Naar zijn idee zou de oorlog niet lang meer duren. En kwam de nood aan de man, dan kende hij genoeg mensen die hem wel onderdak zouden willen geven. Niets bleek minder waar. Zijn vrouw Rosa Jakobs wilde wel onderduiken. Zij zwierf van het ene adres naar het andere, want niemand durfde het aan om haar lang in huis te hebben. Aaltjo zag dat het voor Joden steeds onheilspellender werd;Â hij kon zich niet langer neerleggen bij de situatie van zijn werkgevers. Pas na heel veel moeite vond hij plaatsgenoot Meijer bereid om het echtpaar onderdak te bieden. âMeijer was broodventer en smokkelde af en toe. Ik dacht: die is niet bang. Dat klopte. Daar konden ze terechtâ. Aldus Aaltjo in een interview. Op een avond bracht hij Rosa Jakobs achter op zijn fiets naar haar nieuwe onderduikadres. Maar toen nog haar man die in het kamp Vledder zat; die wilde daar niet weg. Met behulp van een kampbewaker, van wie Aaltjo wist dat die âaan de goede kantâ stond, ontvoerde hij Maurits Jakobs en bracht hem na een zware fietstocht van 70 kilometer naar zijn geheime adres. Door omstandigheden kon het echtpaar toch niet lang op dit onderduikadres blijven.
Al zoekende naar een oplossing kwam Aaltjo, via plaatsgenoot slager Egbert Bos, in contact met onder andere Gien Warringa. Zij behoorden tot de verzetsgroep van Bertus Zefat, een kippenboer in Valthe. Dankzij hem en nog een paar mensen, zaten er op dat moment dertien Joodse onderduikers verborgen in een zelfgebouwd hol in het Valtherbos. Dat werd de nieuwe schuilplaats voor het echtpaar Jakobs. En vanaf dat moment nam Aaltjo Oldenburger deel aan deze verzetsgroep. Het verrassende voor hem was dat hij bijna alle onderduikers bleek te kennen als ook alle deelnemers aan de groep Zefat. Iedereen opereerde in het diepste geheim, want âwat je niet weet, kan je ook niet verraden.â Zo gaat dat in het verzet, je leidt een dubbelleven. Overdag was Aaltjo de pientere en gewiekste handelsman. Hij reisde veel door het land en kon op allerlei manieren aan van alles komen. Hij kocht eten en spullen van smokkelaars en âs avonds zorgde hij met de andere âstille heldenâ voor de onderduikers. Het extra geld dat hij bij elkaar schraapte ging helemaal naar de verzorging van de âholbewonersâ. Begin januari 1943 werd het hol bij toeval ontdekt. De onderduikers werden met spoed op verschillende adressen in Emmen ondergebracht. Na een aantal maanden werd er een nieuw onderkomen in de bossen gegraven en een gedeelte van de eerste groep onderduikers kwam terug. Het echtpaar Jakobs bleef tot aan de bevrijding bij de ouders van Gien Warringa.
Het tweede onderduikershol bleef bewoond tot aan de bevrijding door de Poolse geallieerde troepen op 10 april 1945. Het waren barre en angstige tijden geweest. Menigmaal werden ze bijna ontdekt. Het meest tragische moment echter was op 27 juli 1944: de executie van boer Bertus Zefat op zijn eigen erf en de arrestatie van verzetsman Jan Hendriks. Ook hij overleefde de oorlog niet. Beiden hebben gezwegen over het onderduikershol. Aaltje, de weduwe van Bertus Zefat, wilde hoe dan ook dat de verzorging van de bewoners van het onderduikershol gewoon zou doorgaan. Dat was veel te zwaar voor haar want ze had twee gehandicapte dochters. Daarom trok Aaltjo bij haar in huis en nam al het werk van Bertus over.
Ab van Dien, een van de onderduikers, omschreef Aaltjo Oldenburger als volgt in zijn boek De Opgejaagden: âOnze onvolprezen Jo is meer en meer een belangrijke schakel in ons verband geworden. Een type dat volkomen in de lijn van Bertus ligt. Rustig en zeker in zijn handelingen, niet bang en zwijgzaam als het spreekwoordelijke graf.â Aaltjoâs dochter Finy omschreef het karakter van haar vader in een brief aan Yad Vashem als âstijfkoppig als je het negatief benadert, een man van zijn woord en van principes als je het positief ziet.â Hadden meer Nederlanders ten tijde van de Tweede Wereldoorlog naar deze eigenschappen geleefd, dan waren er heel wat minder Joodse slachtoffers gevallen. Aaltjo Oldenburger heeft de onderscheiding âRechtvaardigen onder de Volkerenâ gekregen omdat hij met gevaar voor eigen leven het leven van vele Joden heeft gered. Zijn naam staat voor altijd gebeiteld in de Eremuur van Yad Vashem in Jeruzalem.